Zorgdragen voor de zorgvrager in de stervens fase (FUNCTIE-OVERSTIJGEND)

Code

LZ-ONC-4

Type

kern

Omschrijving

Vastgesteld juni 2021 

Specificaties
De stervensfase bij oncologische zorgvragers kenmerkt zich doordat de fase vaak snel verloopt met ernstige complicaties (denk hierbij aan pijn, bloedingen, benauwdheid en obstructieklachten). 

De geschatte laatste drie maanden van leven in de palliatieve fase wordt de stervensfase genoemd. Veel van de zorg staat dan in het teken van (het voorbereiden op) het sterven.

De activiteit omvat

  1. Signaleren dat de zorgvrager overgaat naar de stervensfase.
  2. Onderzoeken wat sterven betekent voor zorgvrager en naasten, bespreekbaar maken van kwaliteit van sterven of onnodig lijden. De 
    verpleegkundige sluit aan bij normen, waarden en wensen van patiënt en naasten en bij wat belangrijk is om de draagkracht te behouden.
  3. Palliatief redeneren bij gezondheidsproblemen die optreden (symptoommanagement) op alle vier de dimensies. 
  4. Uitvoeren van terminale zorg en complementaire interventies inzetten op alle vier de dimensies (fysiek, psychisch, sociaal, spiritueel). 
  5. Informeren van (en ondersteunen bij) de zorgvrager en naaste(n) over scenario’s rond het levenseinde met behulp van gezamenlijke 
    besluitvorming. 
  6. Samenwerken met het behandelteam en voorstellen doen voor beleid in de stervensfase, betreffende complicerende factoren rondom het 
    levenseinde, de kwaliteit van leven en sterven of het onnodig lijden. 
  7. Coördineren en evalueren van het proces in de stervensfase bij ontslag, overplaatsing of overlijden van de zorgvrager. 

Beperkingen

  • Tot deze activiteit behoort niet de zorg aan zorgvrager jonger dan 18 jaar 

Voorwaardelijkheden (EPA"s)

CanMeds

  • Vakinhoudelijk handelen
  • Communicatie
  • Samenwerking
  • Kennis en wetenschap
  • Maatschappelijk handelen
  • Leiderschap
  • Professionaliteit

Kennis

  • Heeft ziekte-inzicht en aandacht voor de specifieke symptomen in de laatste fase, voor het sterven
  • Kent de verschillende fasen van ziekte en de bijbehorende symptomen en problematiek, m.n. die van de palliatieve en stervensfase
  • Kent de methodiek palliatief redeneren
  • Heeft kennis van verlies en rouw
  • Heeft kennis van ethiek en ethische dilemma’s passend bij de stervensfase
  • Heeft kennis van gevalideerde meetinstrumenten in de stervensfase
  • Heeft kennis van richtlijnen en protocollen t.a.v. de stervensfase en kan die toepassen
  • Weet wanneer de stervensfase aanbreekt
  • Kent het zorgpad stervensfase
  • Kent de nieuwste ontwikkelingen in de terminale zorg
  • Baseert handelen op basis van EBP rond de terminale zorg en kan dat verantwoorden
  • Heeft kennis van complementaire terminale zorg, gericht op het voorkomen van ongemak en lijden en op optimaal comfort
  • Heeft kennis over gespreksmethodieken en -technieken, coping- en transitieprocessen
  • Weet wat een levenseindegesprek is
  • Heeft kennis van palliatieve sedatie en euthanasie en bijbehorende wet- en regelgeving, protocollen en richtlijnen en handelt daarnaar
  • Kent de sociale kaart rondom terminale zorg en nazorg voor naasten en weet de diverse disciplines op het juiste moment te consulteren
  • Kent de rol van het palliatief team
  • Heeft kennis van culturele verschillen en rituelen rond het levenseinde

Vaardigheden

  • Is alert op ethische dilemma’s rondom levenseinde vraagstukken en maakt deze bespreekbaar (ook met de zorgvrager en naasten)
  • Kan verbanden leggen met behulp van de methodiek palliatief redeneren en proactief handelen
  • Sluit aan bij de zorgvrager en naasten en creëert ruimte zodat wensen en zorgen ook echt naar voren kunnen komen
  • Sluit aan op de behoeften en voorkeuren van de zorgvrager gebaseerd op diens autonomie en regierol
  • Stimuleert zelfmanagement en ondersteunt met behulp van gezamenlijke besluitvorming
  • Handelt op basis van EBP rondom terminale zorg en kan dat verantwoorden
  • Werkt volgens protocollen en richtlijnen binnen de stervensfase
  • Kan gespreksmethodieken en -technieken toepassen die aansluiten op de stervensfase
  • Kan een levenseindegesprek voeren
  • Kan in de begeleiding aansluiten bij de specifieke kenmerken van de verschillende leeftijdscategorieën
  • Signaleert en anticipeert op en handelt bij veranderingen in de draagkracht/-last van zorgvrager en mantelzorger
  • Stimuleert zelfmanagement en ondersteunt met behulp van gezamenlijke besluitvorming
  • Heeft aandacht voor de behoeften van naasten, biedt mogelijkheden, begeleidt in het afscheid nemen en ‘loslaten’ en schakelt waar nodig 
    andere disciplines in
  • Is onderdeel van multidisciplinaire team en vertegenwoordigt daarin de stem van de zorgvrager

Gedrag

  • Herkent eigen emoties en die van anderen en weet welke invloed deze (kunnen) hebben op de eigen attitude en gedrag
  • Is doortastend en proactief en vraagt door
  • Toont geduld, nabijheid en betrokkenheid en helpt met het verwoorden van vragen en problemen
  • Toont een open houding, is toegankelijk, empathisch, gericht op het welbevinden en afgestemd op het vermogen van de zorgvrager en diens naasten
  • Kan eigen gevoelens, zoals machteloosheid en verdriet, professioneel hanteren
  • Kent de eigen verantwoordelijkheid als zorgprofessional en de grenzen hiervan
  • Reflecteert op de eigen normen en waarden op het gebied van terminale zorg en levenseinde vraagstukken

Informatie bronnen voortgang

Om de voortgang te monitoren en de activiteit toe te vertrouwen worden meerdere observaties uitgevoerd, door meerdere observatoren en zijn er verschillende informatiebronnen gebruikt, waaronder minimaal een observatie in de praktijk van het uitvoeren van de toe te vertrouwen activiteit.

Fase & niveau

Hieronder zijn drie situaties geschetst waarin de student kan laten zien dat deze EPA toevertrouwd kan worden: 
● Zorg in de stervensfase 
● Zorg en/of bespreken palliatieve sedatie 
● Zorg en/of bespreken euthanasie 

Om het diploma oncologieverpleegkundige te behalen moet deze EPA in ieder geval aan het einde van de opleiding op supervisieniveau 4 toevertrouwd worden.
Edit | Back to EPA index